De beginjaren van de Marechaussee in Maastricht 1814 – 1844
In mei 1814 gaven de Fransen de vesting Maastricht over aan het verenigd koninkrijk.
Voor de Fransen die in de stad wilden blijven werd geen strobreed in de weg gelegd, men erkende dat Maastricht een Franse stad was geworden vanaf 1794 tot 1814, een hele generatie was opgegroeid onder Frans bestuur. De mensen waaronder de meeste Franse soldaten waren oorlogsmoe, of men nou tegen het Franse bestuur was kan men behoorlijk betwisten. De bevolking van Maastricht heeft dan ook gelaten gereageerd en is niets bekend van grote feestelijkheden, men was gelaten en hoopte op rust. Dit mocht echter niet zo zijn omdat Napoleon die in april 1814 werd verbannen naar Elba weer besloten had op 26 februari 1815 het sop te kiezen richting het vasteland, hij landde in Frankrijk nabij Antibes op 1 maart 1815.
In de tussentijd had de Prins van Oranje, Soeverein vorst Willem (I) in Brussel de Marechaussee opgericht 26 augustus 1814. Omdat hij het gevaar van Napoleon in zag gaf hij op 22 maart 1815 de toenmalige militair gouverneur generaal De Constant Villars de opdracht ook een compagnie Marechaussee op te richten die zou moeten bestaan uit 100 man, de naam zou compagnie Limburg zijn. De militair gouverneur ging meteen aan de slag en gaf de toenmalige kapitein Pelerin de opdracht een compagnie cavalerie op te richten, "dewelke de dienst van gendarmerie verrichten zal". Dit bleek minder gemakkelijk als gedacht, men zocht mannen die militaire ervaring hadden, geld genoeg hadden om eventueel een eigen paard te kopen en men moest kunnen lezen en schrijven en de Marechaussees moesten trouw zweren aan de Souverein vorst. De Marechaussee bestond uit meest plaatselijke mensen maar ook uit fransen (oud gendarmes) en andere nationaliteiten. In april 1815 had hij al 52 mannen aangeworven waaronder veel oud gendarmes. Er werd aan de souverein vorst eerst nog een goedkeuring gevraagd, en die kwam snel.
Op 29 april van het jaar werd het volgend besluit officieel:
Artikel 1. Er zal een compagnie marechaussee te Maastricht worden opgericht, uitmakende een integrerend gedeelte van het reeds bestaande korps van het wapen, welke bestemd zal zijn voor het departement der nedermaas en voorlopig de dienst van dat wapen in gemelde vesting zal waarnemen.
Artikel 2. Deze compagnie zal in haar formatie, soldij, kleding, wapening en equipement volkomen gelijk zijn aan de overige compagnieën van dat korps.
Artikel 3. Tot ritmeester bij deze compagnie wordt benoemd de heer Charles Louis Pelerin, thans kapitein bij het bataljon infanterie der staande armee nr. 3; tot eerste-luitenant de heer Adriën François de Vries, tweede luitenant bij het korps Marechaussee, en tot tweede-luitenant de heer George Hollard, voorheen wachtmeester in Franse dienst.
Op 10 mei 1815 was de compagnie Limburg een feit en bestond uit 89 man. Kolonel De Roisin die op dat moment op inspectie was keurde in eerste instantie sommige mannen af omdat ze geen certificaat van goed gedrag konden overleggen of nog geen borg hadden betaald. Dit werd echter snel opgelost. Deze compagnie bestond uit 4 luitenants, 1 wachtmeester, 1 opperwachtmeesters, 6 brigadiers, 1 trompetter en 75 Marechaussees. Het commando was tot 1930 in handen van de Maastrichtenaar Pelerin (hij werd in 1830 bevorderd tot majoor en vertrok voor korte duur naar Luik en leidde veel tegenaanvallen tegen de opstandelingen). Aan het eind van 1815 bestond de compagnie al uit 128 man met daarin 5 extra officieren en meerdere brigadiers. De compagnie werd opgedeeld tussen diverse Brigades, de meeste latere Brigades bestonden uit maximaal 5 man, 1 wachtmeester of brigadier en 4 marechaussees. Er waren ook grotere brigades maar die stonden onder bevel van een luitenant of hadden als hoofdzetel een stad. Zo had Maastricht een vaste brigade van18 man. Het was de bedoeling dat iedere Marechaussee zou kunnen lezen en schrijven, dit bleek in het begin verre van mogelijk, één van de drie was analfabeet. Ook met de bewapening liep het aan het begin niet goed, meerdere Marechaussees hadden alleen een sabel en anderen beschikten over verschillende musketten, maar sommigen hadden in het begin de karabijn die de Marechaussee toegezegd was. Tijdens de Belgische opstand 1830 – 1839 kreeg de Marechaussee het moeilijk omdat de commandant en meerdere andere Marechaussees de kant van de Belgen kozen. De militair gouverneur Dibbets had weinig vertrouwen in de overige Marechaussees en werden niet meer vertrouwd en naar Brabant overgeplaatst. In Maastricht kwamen Marechaussees uit het noorden te liggen. De kazernering in de periode 1814 – 1939 zag er zo uit: 1814 in de oude cavalerie kazerne aan de Tongersestraat op de plaats waar nu de Universiteit zit (oud Jezuïtenklooster), vanaf 1829 betrok men de voormalige Minderbroederskerk boven aan de Minderbroedersberg (nu universiteit, voormalig paleis van justitie).
(afbeelding klein tenue Marechaussee 1814 - 1844)
Peter Gulikers
Wachtmeester Maastrichter Brigade
amateur historicus
Generaal Dibbets verkeerde loyaliteit in de verkeerde stad. Heel Vlaanderen! Maastricht ligt voor het protestantse Holland diep in katholiek gebied op een evenwijdige lijn met Brussel. Historisch gezien vormde Maastricht al langere tijd een deel van Holland in de vorm van zuidelijkste vestingstad van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Deze “gedwongen relatie” kwam in 1830 tijdens de scheiding van de Zuidelijke Nederlanden, waarmee de vorming van België een aanvang nam, op losse schroeven te staan. De Maastrichtenaren zagen zich graag opgenomen in de rij van steden van het nieuwe land. De sympathie voor de scheiding en de haat tegen het noorden (in de vorm van koning Willem I) zat er onder de Limburgers diep in. Al gauw bleek dat Willem I door de rebellie zijn greep op de Limburgse gebieden begon te verliezen. De weinige grote Limburgse steden vielen in handen van de rebellerende zuiderlingen. De grootste stad, Maastricht, niet; het Noorden was zich altijd bewust geweest van de belangrijke rol van de grote vestingstad die men in de tijd van de Republiek gerust het predikaat “sleutel van Holland” kon opspelden. Maastricht bezat altijd al een sterk garnizoen en was het eerst de bedoeling een eventuele aanval van het onbetrouwbare Frankrijk af te kunnen slaan, nu kon de stad een belangrijke rol spelen in de noord-zuid politiek van Willem I áls hij de stad voor zijn kroon wist te behouden. Holland besloot dat de koppige Generaal-Majoor Dibbets als waarnemend commandant van Oranje daar een uitstekend persoon voor was. Dibbets, van geboorte Arnhemmer, stond in Maastricht voor grote problemen. Weliswaar beschikte hij over een uitstekend uitgeruste krijgsmacht (de vesting bezat meer kanonnen dan het hele Belgische Maasleger) maar de stad lag diep in rebellerend gebied en de stadsbevolking zag in Dibbets en zijn Hollandse soldaten een verpersoonlijking van het kwaad. Door de militaire kracht die Dibbets tot zijn beschikking had hoefde hij in eerste instantie weinig te vrezen van buitenaf, de Belgen zagen in dat een aanval op de stad voor hen catastrofaal zou verlopen. Daarom kozen ze ervoor de stad zo goed als het ging economisch onder druk te houden door de toevoerwegen te blokkeren. Maastricht raakte hierdoor enigszins in een isolement. Het directe gevaar voor Dibbets kwam dan ook uit een andere hoek: van binnenuit. De Maastrichtenaren rebelleerden bij het leven en in de stad braken opstandjes uit. Dibbets reageerde hierop met harde hand: de kanonnen werden op de stad gericht en de soldaten joegen de samengedromde bevolking uiteen. Met een dreigende op hoge toon gestelde stadsproclamatie maakte Dibbets duidelijk dat het hem ernst was. Er mag van een wonder gesproken worden dat het niet daadwerkelijk tot grote bloedbaden gekomen is. Opvallend detail is de rol van de marechaussee in de stad. Net zoals eerder in Brussel was gebleken hadden ook in Maastricht weinig marechaussees (die doorgaans afkomstig waren uit de zuidelijke landstreken) nog animo voor de Oranjezaak. De marechaussees sympathiseerden met de Belgen en de stadsbevolking mee en verzaakten daarmee in Dibbets ogen ernstig hun plicht. Toen aan het licht kwam dat ’s nachts marechaussees de stadspoorten hadden geopend om met “rebels besmette ideologische elementen” binnen te laten was voor de generaal de maat vol. Dibbets moest kunnen steunen op een betrouwbaar militair politie apparaat en liet vrijwel alle marechaussees zo goed als het ging vervangen door hun noordelijkere collega’s. 9 jaar lang wist Dibbets, tot zijn dood in 1839, de stad vanuit zijn woning aan het Vrijthof in Oranjes naam met ijzeren hand voor de noordelijke zaak te behouden. Behalve militair gezien ook economisch gezien een knappe prestatie want wat dat betreft lag Maastricht zowat ‘op z’n kantje’. Nog datzelfde jaar tekende Willem I, na 7 jaar uitstel, uiteindelijk het verdrag van Londen onder toeziend oog van de Europese grootmachten. Daarmee was de definitieve scheiding van België en Nederland een feit. Mede door het behoud van Maastricht verkeerde Willem I een gunstige onderhandelingspositie. Dit leverde hem het gehele Limburgse deel ten oosten van de Maas op. Maastricht werd hierdoor opnieuw de zuidelijkste Nederlandse vestingstad, net zoals in de tijd van de Republiek. De aan jicht en drankproblemen leidende Dibbets had zich met het vervullen van zijn plicht verre van geliefd gemaakt bij de Maastrichtenaren. Zijn graf werd járen na zijn dood nog vaak beklad, vernield of “bewaterd”. Dit resulteerde tot het meerdere malen verplaatsen van zijn stoffelijke resten totdat vandaag de dag niemand meer echt precies weet waar de generaal-majoor zijn laatste rustplaats gevonden heeft. De van Oranje loyaliteit doordrenkte gebeenten mogen vergeten zijn máár Dibbets geest en nalatenschap zijn, voor wie het wil zien, nog altijd aanwezig in de eeuwenoude stad… (afbeelding generaal Dibbets) Hans M. Vermeulen Brigadier Maastrichter-Brigade Docent Geschiedenis. |
De Koninklijke Marechaussee en de bange meidagen van 1940.
Toen de marechaussee 26 oktober 1814 door koning Willem I werd opgericht kreeg het korps het volgende takenpakket: zorg voor veiligheid van wegen en grenzen, toezien op de uitvoering van wetten en orde handhaving. Ook kreeg zij een militair element als militaire politie. Gedurende de 125 jaren die verstreken tussen de geboorte van het Wapen en de uitbraak van de Tweede Wereldoorlog was dit takenpakket nauwelijks gewijzigd.
Het is dan ook logisch dat de marechaussee tijdens de inval van Nazi-Duitsland op 10 mei 1940 haar bijdrage geleverd heeft aan de bescherming van het koninkrijk.
De bijdrage kenmerkt zich met name in een ondersteunend karakter. Naast schermutselingen aan de oostgrens, jacht op Duitse parachutisten (als ondersteuning van het veldleger) en coördinatie van arrestaties van verdachte ‘Duitse infiltranten’ kwam haar taak in de meidagen vooral neer op het houden van militair toezicht en het bewaken van generale staven en de Koninklijke familie. Direct achter het front was de marechaussee actief om, mede op verzoek van het opperbevel, de Nederlandse troepen tot een krachtige opmars tegen de vijand te bewegen en te inspireren tot kordaat optreden. Troepen die deserteerden, panikeerden of onnodig op de vlucht sloegen dienden tegen gehouden te worden, desnoods met geweld. In deze militaire taak schuilt een grote complexheid, in oorlogstijd, zeker tijdens de meidagen, was de scheidslijn tussen vlucht, desertie of onnodige terugtocht vaak niet duidelijk. De gebrekkige communicatie, het superieure vijandelijk geweld en het grote aantal onervaren Nederlandse dienstplichtigen zorgen voor
verwarrende situaties voor zowel marechaussee, bevelvoerders als soldaten zelf. De gevechtshandelingen sloegen de legerstructuur aan stukken. Het was niet altijd wat het leek, niet zwart of wit. In de wanorde van de meidagen kreeg de marechaussee te maken met “grijze gebied” situaties. De Marechaussee diende in vele gevallen dan ook op eigen initiatief en inzicht op te treden. Het korps heeft zich in haar plichten standvastig getoond, zowel tegen vijand als de Nederlandse militair. Soms met dramatisch geweld, zoals rond de zware gevechten rond de Grebbelinie en Peel-Raamstelling, soms trok zij zich geleidelijk met het veldleger terug. Vele marechaussee werden echter krijgsgevangen gemaakt in de eerste oorlogsdagen toen de vijand snel oprukte door het matig verdedigde oostelijk deel van Nederland. Men werd simpelweg overrompeld in kazernes in de steden. Verder verzet zou zinloos zijn geweest in zulke gevallen.
Met de capitulatie op 15 mei diende ook de Koninklijke Marechaussee haar wapens neer te leggen, zij het dat zij tijdens de overbruggingsperiode tussen het oude en nieuwe bestuur bepaalde taken bleef waarnemen. Ook verloor de marechaussee het predicaat ‘Koninklijke’. Later in de oorlog zou de Marechaussee geleidelijk aan omgesmeed worden tot een hulpapparaat van de bezetter. Geknecht en gedwongen tot wandaden gaven Marechaussee hun functie op of gingen in het verzet. Gezegd moet worden dat anderen daarentegen de Nazi’s naar de pijpen dansten, hetgeen in schril contrast stond met de oorspronkelijke waarde en eer van het korps.
Was na 15 mei dan alles verloren voor het Wapen? Absoluut niet. Meerdere marechaussee heeft na de capitulatie de strijd nog voortgezet in Zeeland en 300 marechaussees (en 80 man politietroepen) wisten via België en Frankrijk naar Groot-Brittannië te ontkomen. Daar hebben zij gedurende de vijf oorlogsjaren de bewaking van de, tevens daar aanwezige, Koninklijke familie verzorgd en ondersteuning gegeven aan de Prinses Irene Brigade. Ook was zij actief in de niet bezette overzeese Nederlandse gebiedsdelen. Met de Nederlandse bevrijding herrees het Korps uit haar as, de wereld was sterk verandert na de zware oorlogsjaren, er was teveel verdriet om te kunnen vergeten. Maar wat is verdriet? In het geval van het korps denk ik zowel een vijand als een vriend.
(afbeelding: De Koninklijke Marechaussee in Londen gedurende de Tweede Wereldoorlog)
Hans M. Vermeulen
Brigadier Maastrichter Brigade
Een bijzondere foto
Vandaag deed ik een bijzondere ontdekking, en dat nog wel in een friture. Deze friture is te vinden in Wolder Maastricht, mij vielen de twee Marechaussees te paard meteen op. Zij wachten hier samen met een paar militairen de zoon (kroonprins) van de Duitse Keizer Wilhelm II op in november 1918. Hij werd verder geleid via het toen nog dorp Wolder waar hij asiel aanvroeg. Men staat hier te wachten vlak bij het gemeentehuis van het toenmalige dorp en dicht bij een oude KMar kazerne.
P Gulikers
Wachtmeester Maastrichter Brigade
Tekst verbeterd op aanraden van: Drs Ingrid M.H. Evers. met dank